woensdag 5 mei 2010

Wolvenbos

Wolvenbos

Bij zwart omgeven prooienweer,
Stangen lantaarns me over dit pad.
Voorts ledematen verkopen zich,
Aan de zure tanden.

Nooit het vasthouden meer na de slaap,
Waarna - Het nog steeds staande in een droomstand.

Voordat er werd ingedoken,
In dit wolvenbos.
Waren alle objecten bijna de bomen,
Die ik onthulde,
met een stil hoofd,
Alleen kijkend,
wat me later werd verweten.

Aanshouwend 't al in een wereldvreemd perspectief,
Ze noemen deze nu sprookjes.

Enkel liggen met een terpentinekont,
Was 't daar in de verhalen.
De rustende gordijnen, blauw schijnsel.

Waar 's nachts de boze rode ogen achter staken.
Klein met onderzoekingskracht,
Als pillen met energie. - Wat ik mis in heden.
Vurende sociale uitgeblustheid.

Mijn mond droogt op.
Ik zette me, terwijl ik weer verder moest.
Door het grote wolvenbos.